In mijn vorige post beschreef ik hoe mijn eerste onderzoek, waarin ‘risicojongeren’ aangaven het liefst hulp te willen van iemand die vergelijkbare dingen had meegemaakt, me inspireerde om me meer te gaan verdiepen in ervaringsdeskundigheid. Een aantal weken geleden verscheen hierover de wetenschappelijke publicatie Experiential peer support and its effects on desistance from delinquent behavior: Protocol paper for a systematic realist literature review. Tijdens de voorbereidingen voor dit artikel merkte ik al hoe weinig consensus er is over de effecten van de inzet van ervaringsdeskundigheid bij jonge mensen met crimineel gedrag, maar zelfs ook al over de terminologie die hiervoor gebruikt wordt. Zo bevatte mijn zoekstrategie meer dan 20 varianten voor ‘ervaringsdeskundige’, waarvoor in het Engels overigens nóg meer termen zijn, elk met een nét iets andere rol of invulling.
Genoeg reden dus om hier meer zicht op te willen krijgen. Naast het lezen van theorieën en artikelen, ging ik in gesprek met een aantal experts op het gebied van ervaringsdeskundigheid en rolmodellen voor jongeren met crimineel gedrag. Ik sprak met ze over wat zulke ondersteuning kan opleveren voor de ontvanger ervan, zoals minder betrokkenheid bij crimineel gedrag, maar ook een positiever zelfbeeld, beter probleemoplossingsvaardigheden of meer vertrouwen in hun eigen toekomst. En, wat ikzelf nog het meest interessant vind, over wat er gebeurt in de relatie tussen de jongere en de ervaringsdeskundige waardoor deze ondersteuning tot effecten leidt, maar misschien ook aantrekkelijker of fijner is voor de jongere. Op basis van al deze vergaarde kennis beschrijven we in het genoemde artikel een model waarin we een aantal mogelijke mechanismen voorstellen:
In het artikel besteedden we ook aandacht aan contextuele factoren die invloed kunnen hebben op het activeren van deze mechanismen en de werkzaamheid van de interventie. Het is bijvoorbeeld belangrijk om aandacht te hebben voor risico’s die er mogelijk nog zijn wanneer iemand die zelf ooit crimineel gedrag heeft vertoond, anderen met soortgelijk gedrag gaat begeleiden. Daarnaast zijn er misschien kenmerken van de ervaringsdeskundige die van invloed zijn, zoals zijn of haar afstand tot criminaliteit (in jaren, maar misschien ook in houding en zijn of haar privékringen), de ernst van het delict-gedrag en het wel of niet hebben gevolgd van een opleiding of training tot ervaringsdeskundige. Ook kenmerken van de ‘ontvanger’ van de interventie, zoals de motivatie tot gedragsverandering, kunnen een rol spelen. Tot slot zijn de omstandigheden waarin de interventie geboden wordt mogelijk van belang, bijvoorbeeld of er draagvlak is bij niet-ervaringsdeskundige collega’s, de mate van intervisie en de fysieke locatie van de interventie (penitentiaire inrichting, zorginstelling, et cetera).
De volgende stap voor onze systematic realist literature review is het bekijken van de empirische literatuur, oftewel artikelen waarin onderzoek is gedaan naar interventies waarbij sprake is van individuele ondersteuning voor personen met crimineel gedrag door personen met vergelijkbare ervaringen. Voor elk van deze artikelen gaan we bekijken hoe relevant ze zijn om ons model te kunnen onderbouwen en verder te kunnen verfijnen. Daarbij hebben we ook aandacht voor de kwaliteit van de studies. Ik blijf het belangrijk vinden om te praten met degenen over wie ik schrijf. Het afgelopen halfjaar sprak ik met 17 personen die hun eigen ervaringen met criminaliteit en politie/justitie inzetten in de begeleiding van jongeren en jongvolwassenen (16-30 jaar) die vergelijkbaar gedrag laten zien, en ik ben nu nog bezig met interviews met de jongeren zelf. Deze data leveren een nóg uitgebreider en interessanter beeld op van waarom het prettig is voor de jongere om zich te herkennen in de ander, hoe ‘ervaringsdeskundigen’ er soms bewust voor kiezen om crimineel gedrag van de jongere niet expliciet af te wijzen, en wat niet-ervaringsdeskundigen kunnen leren over het opbouwen van een meer menselijke en gelijkwaardige relatie in een setting die juist ongelijkwaardigheid ademt.